Een van de sterke punten van het Bordeauxgebied lag en ligt in de classificatie van zijn wijngaarden en zijn wijnen, die de wijnbouwbranche en de handel zelf instelden.
In tegenstelling tot vele andere wijnbouwgebieden, waar afgunst en een nivelleringsmanie zulke hiërarchische classificaties niet toelaten, waagden men zich hier aan een schatting van de beste en was dit ook van nut voor de gehele regio. Bordelais werd ten slotte door het enorme prestige van de crus Classés tot de beroemdste wijnbouwgebied ter wereld, waarvan tot op heden alle bedrijven, geclassificeerd of niet, profiteren.
Vanwege de Parijse Wereldtentoonstelling van 1855 had Napoleon III de Kamer van Koophandel van Bordeaux opdracht gegeven een keuze uit de beste wijngoederen te doen en het gebied in Parijs te representeren. De opgave werd aan het syndicaat van wijnmakelaars voorgelegd, dat sinds langere tijd met dergelijke, zij het inofficiële, classificaties werkte. Basis daarvoor waren de prijzen die met de wijnen behaald konden worden. Deze waardebepalingen hadden – met uitzondering van Château Haut-Brion uit de Graves – alleen betrekking op de Medoc en op de zoete wijnen van Sauternes en Barsac. De wijnen van de rechter Dordogne-oever kwamen niet in aanmerking, omdat hun teeltgebieden ressorteerden onder de Kamer van Koophandel van Libourne, waarvan de faam zich pas later zou ontwikkelen.
Pogingen tot classificatie waren al eerder ondernomen. Al in 1730 werkten de makelaars van de Quai des Chartrons van Bordeaux, waar de grootste handelshuizen hun vestiging hadden, met overeenkomstige lijsten. Deze lijsten speelden voor de verbruiker in die tijd nog nauwelijks een rol, omdat de wijnen in het vat geëxporteerd werden, op de hoofdmarkt in Londen werden versneden en anoniem bij de eindgebruiker aankwamen. Pas eind 18e eeuw waagde Arnaud de Pontac de rechtstreekse stap naar de Engelse markt en begon zijn wijnen onder de namen van de domeinen te verkopen. Hij was bezitter van Château Haut-Brion en was ontevreden over de prijzen, die hij via dit systeem kon behalen. Zo werd Haut-Brion snel de meest gezochte en duurste wijn van zijn tijd.
De belangstelling van de Bordelaiser families – aangemoedigd door het succes – richtte zich vanaf toen op gebieden waarvan de wijnen eenzelfde potentieel te zien gaven, wat men in klinkende munt omzetten kon. Daarbij viel hun oog op de vlakte heuveltoppen in de Médoc, waar de bezittingen Margaux, Lafite en Latour bijzonder veelbelovend leken. Margaux, dat aan de familie Lestonnac toebehoorde, die zich in die tijd door het huwelijk met de familie Potacs verbond, werd in de eerste jaren van de 18e eeuw tot het tweede landgoed van Bordeaux, Lafite en Latour volgden slechts enkele jaren later, en daarmee was de nog steeds heersende elite van de Bordelaiser wijnbouw dus voor driehonderd jaar gevestigd.
Solide verhoudingen in de Bordeaux trotseren de tijd
In de 18e eeuw ontstonden ook de andere, later geclassificeerde domeinen van de Médoc. De eerste meer of minder betrouwbare classificaties werden in omloop gebracht, waaronder ook die van Thomas Jefferson, die de vier genoemde châteaux trefzeker als absolute topcrus erkend had. Deze proeven werden echter pas bindend door de officiële, wettelijke gesanctioneerde classificatie van 1855, die dermate goed was en is, dat die tot op heden onveranderd is blijven voortbestaan.
Hoewel steeds weer verschillende domeinen tot een bezit samengevoegd werden, andere werden gedeeld, de bezitter en de wijnmaker van bedrijf wisselden en enkele namen geheel verdwenen, is de lijst van 1855 nog altijd geldig. Ontelbare pogingen, de oorspronkelijke classificatie te veranderen, geheel te ontwerpen of door alternatieve waarderingen te vervangen, bleven zonder succes. Daarbij moeten de nadelen, die het bordeauxclassificatiesysteem had en nog heeft, niet over het hoofd worden gezien, zelfs niet wanneer men buiten beschouwing laat dat de coëxistentie van zoveel verschillende modellen als van Médoc, Saint-Émilion en Graves bij de verbruiker slechts verwarring kan oproepen.
De grootste handicap van de Médoclijst is eerder wat het enorme succes van de wijnen überhaupt pas mogelijk maakte: duurzaamheid en stabiliteit. Er moest tientallen jaren lang lobbywerk verzet worden opdat een topchâteau als Mouton ten slotte toch nog in de hoogvereerde kring van de Premies Crus Classés terecht kwam. Anderzijds kon ook een lange crisis van vele Margauxdomeinen in de jaren ’70 hun lidmaatschap geen moment in gevaar maken. Een regelmatige revisie van de waardebepalingen, zo menen vele critici van het Médocsysteem, zou niet alleen de consument een betere en actuelere leidraad geven, maar ook de bezitters van de wijngoederen motiveren niet op hun lauweren te rusten maar hun kwaliteitsstandaards hoog te houden.
Ook een uniformering van de verschillende klassensystemen en hun uitbreiding naar nog niet geclassificeerde appellations als Pomerol zou in de ogen van vele consumenten absoluut een stap vooruit zijn. Daarmee zouden premiers crus van de afzonderlijke gebieden met elkaar te vergelijken zijn, een gedachte die de Bordelaisers vrezen als de duivel het wijwater. Hun argumenten dat wijnen van verschillende appellations niet in confrontatie met elkaar beoordeeld kunnen worden, is echter een bewering die nergens op slaat. In haar uiterste consequentie voert ze eigenlijk de hele classificatie die de Bordelaisers liefhebben tot in het absurde. Zw waren het immers zelf die met hun systeem de hiërarchisch gestaffelde appellations – Pauillac staat hoger dan Haut-Médoc, Haut-Médoc hoger dan Bordeaux, ook wanneer de wijnen uit dezelfde gemeente komen – precies zulke vergelijkingen tot basis van hun wetgeving over de wijn maakten.
Bron: WIJN, geschreven door André Dominé, Eckhard Supp, Ulrich Sautter, Wofgang Fahsbender (Uitgeverij Ullmann, ISBN: 978-3-8331-4617-6)