
In Noord-Afrika wordt in drie landen aan wijnbouw gedaan: Tunesië, Marokko en Algerije. Vandaag kijken we nader naar het wijnland Algerije! Het wijnland dat tot de jaren ’60 misschien nog wel groter was dan Frankrijk. Vandaag een stukje wijngeschiedenis en wat algemene feitjes over dit wijnland.
De wijngeschiedenis van Algerije in vogelvlucht
De geschiedenis van wijnland Algerije gaat terug naar de tijd van de Feniciërs, waarna de Romeinen en Arabieren voor de verdere ontwikkeling van de wijngaarden zorgen. Als smeltkroes van verschillende culturen en beschavingen profiteerde wijnland Algerije van de import van talrijke Fenicische, Carthaagse en Romeinse druivenrassen, waarop later Franse, Spaanse en Italiaanse variëteiten volgden. Na de komst van de Arabieren aan het eind van de 7e eeuw werd de wijnproductie omgezet in de teelt van tafeldruiven, omdat de koran het genot van alcoholische dranken verbiedt. Toen de Franse kolonisten Algerije (1830) (en Tunesië in 1881) binnentrokken, nam de wijnbouw echter een onverwachte wending. Men produceerde nu weelderige wijnen met een hoog alcoholpercentage, die het niveau van de kleurloze en bovendien verdunde bulkwijnen uit de Languedoc moesten verbeteren. Versneden met de wijnen van de Zuid-Franse Languedoc vormden zij de gros rouges, die in de beroemde literflessen met de sterren gebotteld werden. Na het uitroepen van de onafhankelijkheid van Algerije, liep de export van deze versneden wijnen drastisch terug.
Voor het uitroepen van de onafhankelijkheid was Algerije een belangrijke wijnproducent. Veel Franse wijnboeren waren in het land actief en de productie bereikte jaarlijks miljoenen hectoliters. Met name in de smalle strook langs de kust werd aan wijnbouw gedaan. Men maakte hier voornamelijk rode wijnen, die veelal – zoals eerder genoemd – naar Frankrijk geëxporteerd werden om daar gemengd te worden met landwijnen met een laag alcoholpercentage.
Algerije, (ooit) een groots wijnland
In 1960 bezat wijnland Algerije met bijna 350.000 hectare nog een van de grootste wijnarealen ter wereld. Toen werd het land in 1962 onafhankelijk en stelde een exportstop in voor Frankrijk, zijn toen verreweg grootste afzetmarkt. Tot aan de onafhankelijkheid gold in Algerije de Franse wijnwet en enkele wijnen waren als VDQS (Vin Délimité de Qualité Supérieure) geclassificeerd. Tegenwoordig heeft het voormalige Franse departement een eigen wijnrecht en het Nationale Wijninstituut ONCV (Office National de Commercialisation des Produits Viti-Vinicoles), dat waakt over de productie en de marketing.
Enkele wijnstreken in de omgeving van Algiers en Oran hebben het naar Frans voorbeeld ontstane AOG-kwaliteitskenmerk, waaronder de Coteaux de Zaccar, Medea, Ain-Bessem-Bouira, Coteaux de Tlecem, Dahra, Monts de Thessalah en de beroemde Coteaux de Mascara. Een van de beste wijnen van Algerije is echter een wijn zonder classificering: de Cuvée du President. Alle wijnen worden van druivenrassen geproduceerd die door Franse kolonisten in het land gebracht werden. Zo zijn er de druiven cinsault, alicante, alicant bouschet, grenache, mourvèdre en cabernet sauvignon. Naast de geïmporteerde rassen zijn er inheemse variëteiten als farhana of tizourine, allebei witte druiven. De productie is in handen van grote coöperaties, die onder staatstoezicht staan en de nationale ONCV doet de marketing.
Bron: WIJN, geschreven door Patrick Fiévez, Sabine Rumrich, Klaus Feiten, Michael Ben-Joseph &
Dimitris Chatzininkolaou (Uitgeverij Ullmann, ISBN: 978-3-8331-4617-6)