
Wijnland Oostenrijk is in zeker opzicht een randverschijning in de Europese topwijnbouw, maar wordt ondertussen beschouwd als een van de snelst opkomende wijnlanden van het continent en kent een van de oudste wijnculturen van Midden-Europa.
De Kelten of de Romeinen?
Het is omstreden of de Kelten aan de oevers van de Donau wijnstokken cultiveerden voor de wijnbouw, maar wel staat vast dat zij al op de hoogte waren van de waarde van druiven. Het waren echter de Romeinen die een systematische wijnbouw introduceerden in hun provincie Pannonia superior.
Evenals in Duitsland werd ook hier in 280 n.Chr. door de Romeinse keizer Probus de aanzet gegeven tot de wijnbouw. Hij autoriseerde onder meer de garnizoenen van de provincies van het rijk om wijnstokculturen aan te leggen, zodat ze hun legioenen zouden kunnen voorzien van wijn – de begeerde stemmingmaker. Enkele eeuwen later legde Karel de Grote met zijn selectie van de beste druivenvariëteiten, die hij ‘Frankisch’ noemde, de basis voor verdere ontwikkelingen. Hij zorgde er ook voor dat wijnboeren het recht kregen een eigen product aan te bieden, waardoor de wijnbouw een zekere economisch fundament kreeg. De eerste schriftelijke documenten van de wijnbouw in Oostenrijk zijn afkomstig van de Wachause gemeente Mautern, waar in de 5e eeuw de heilige Severinus liefdadigheidswerk verrichtte. Krems, de bekende wijnbouwstad, wordt voor het eerst vermeld in 995 en in de 11e, 12e en 13e eeuw stichtten bijna alle belangrijke kloosters in de Oostenrijke en Beierse Voor-Alpen agrarische bedrijfsboerderijen, die de Oostenrijkse wijnbouw tot een eerste bloei brachten.
Grote inspanningen
Tot laat in de 18e eeuw vonden er daarna geen belangrijke gebeurtenissen meer plaats. Keizer Jozef II, die in 1784 met zijn beroemde circulaire verordening het schenkrecht van de wijnlokalen bevestigde, zorgde echter weer voor een nieuwe stimulans. Hij gaf de aanzet tot grote inspanningen ten behoeve van een serieus te nemen kwaliteitswijnbouw, die in het midden van de 19e eeuw culmineerden in de oprichting van de wijnbouwschool van Klosterneuburg. Ook de druifluis kon dit elan niet breken, dat in de eerste decennia van de 20e eeuw leidde tot de teelt van talrijke variëteiten, zoals de zweigelt, blauburger, goldburger of jubileumsdruif, en in de jaren ’30 tot de ontwikkeling van de ‘hoge cultuur’ door professor Lenz Moser. Dit maakte door het hoger leiden van de wijnstokken en een hogere loofwand een rationelere wijnbergbewerking mogelijk en stond zo garant voor overwegend gezond druivenmateriaal.
Na de Tweede Wereldoorlog volgden een snelle uitbreiding van het teeltgebied en de eerste indeling van het land in wijnbouwgebieden, die tot 1985 stand zou houden. Evenals andere Europese wijnbouwlanden stond echter ook Oostenrijk in deze tijd onder het rampzalige gesternte van een oeverloze massaproductie. De diepe crisis waarin een kleine groep knoeiers de Oostenrijkse wijnbouw in 1985 terecht deden komen, toen ze met glycol aangelegde spätlesen op de markt brachten, schudde iedereen goed wakker. De Oostenrijkse wijneconomie reageerde in deze situatie voorbeeldig met een nieuwe wijnwetgeving, de strengste in de Europese wijnwereld. En de beste wijnproducenten in Wachau, Burgenland en Steiermark begonnen wijnen te persen die al snel de aandacht trokken, vastbesloten als ze waren om aan te tonen welke kwaliteiten nog sluimerden in het eigen land.

Topwijnen uit wijnland Oostenrijk
Het is – op zijn minst – vanaf deze tijd dat Oostenrijkse wijnen, en dan met name de droge witte wijnen en de zoete wijnen, als absolute topproducten gelden. Oostenrijkse rieslingwijnen, veltliner wijnen en wijnen van geselecteerde en zeer rijpe druiven worden sindsdien ook internationaal overladen met onderscheidingen en eerbewijzen. De verklaring hiervoor is vooral te vinden in de klimatologische omstandigheden van de Alpenrepubliek, die de edele witte wijnsoorten ten goede komen omdat ze daaraan hun finesse, maar ook hun mogelijkheid om oud te worden ontlenen.
Dat de riesling in Wachau topwijnen levert, is bekend, maar ook de vaak als massaproducent onderschatte grüner veltliner kan op goede bodems en bij gecontroleerde oogsten boven zichzelf uitstijgen. Werkelijk verbazingwekkend is echter wat in Burgenland of Steiermark wordt geproduceerd uit soorten als de bouvier, muskateller of welschriesling.
Door zorgvuldige arbeid in de wijngaarden, de invoering van de barrique in de kelder en een stringente oogstbegrenzing slaagden met name de Burgenlandse wijnboeren er de laatste jaren in rode wijnen van haast mediterraan niveau te produceren. De Oostenrijkse wijnbouw heeft in feite drie blauwe troeven in handen: de inheemse blaufränkisch en de via Duitsland uit Frankrijk ingevoerde Saint-Laurent, waaruit in de jaren 20 en 30 de derde troef, de zweigelt, ontstond. Deze twee variëteiten bezitten zowel afzonderlijk als versneden zo’n groot potentieel dat ze noch de cabernet sauvignon, noch de spätburgunder – hoe geschikt ook voor de warmere wijnbouwgronden – een reële ontwikkelingskans geven. In het licht van de in de toekomst steeds uniformer wordende mondiale wijnbouw zouden deze twee variëteiten wel eens voor een grote verrassing kunnen zorgen.
Bron: WIJN, geschreven door Ulrich Sautter, Eckhard Supp, Patrick Fiévez & Anthony Rose (Uitgeverij Ullmann, ISBN: 978-3-8331-4617-6)